Soms is er een zin met twee persoonsvormen. Dan heb je het over een samengestelde zin. Een zin met één persoonsvorm noemen we een enkelvoudige zin.

Een samengestelde zin bestaat uit hoofdzinnen of uit hoofdzinnen en bijzinnen.

 

Hoofdzinnen

In een hoofdzin vind je de persoonsvorm vooraan of na het eerste zinsdeel. Bijvoorbeeld in de zin:

Ga je mee hardlopen?

of:

Ik ga vanmiddag hardlopen.

 

Hoofdzinnen kunnen worden verbonden met elkaar door het toevoegen van voegwoorden. Voegwoorden zijn bijvoorbeeld ‘en’, ‘maar’, ‘want’ en ‘of’. Twee zinnen worden dan aan elkaar geknoopt, bijvoorbeeld:

Het regent vandaag en daarom ga ik niet sporten.

Het regent de hele dag, maar toch ga ik sporten.

Ik ga niet sporten, want het regent.

Ga je wel sporten of ga je niet sporten?

 

Bijzinnen

Wanneer je een bijzijn hebt, vind je de persoonsvorm vaak achteraan of bijna achteraan. Kijk maar naar de volgende zinnen:

Hij zei dat hij niet gaat sporten.

Hij zegt dat hij vandaag niet gesport heeft.

 

Het word ‘dat’ is een verbindingswoord. Bijzinnen beginnen vrijwel altijd met zo’n verbindingswoord.

 

Twee persoonsvormen

Samengestelde zinnen bevatten meer dan één, meestal twee, persoonsvormen. Kijk maar naar de zinnen die in de voorbeelden zijn gebruikt. Hieronder zijn de persoonsvormen onderstreept.

Ik ga niet sporten, want het regent.

(Zin in de andere tijd: Ik ging niet sporten, want het regende.)

Ga je wel sporten of ga je niet sporten?

(Zin in de andere tijd: Ging je wel sporten of ging je niet sporten?)

Hij zei dat hij niet gaat sporten.

(Zin in de andere tijd: Hij zegt dat hij niet ging sporten.)

Hij zegt dat hij vandaag niet gesport heeft.

(Zin in de andere tijd: Hij zei dat hij vandaag niet gesport had.)